- daarvoor
- {{daarvoor}}{{/term}}1 [voor die plaats] devant2 [voor die tijd] auparavant3 [voor, ten behoeve van die zaak] pour cela4 [in plaats van] en échange♦voorbeelden:1 houd je hand daarvoor • mettez votre main devant2 de week daarvoor • la semaine d'avant3 ik waarschuw je daarvoor • je vous en avertis¶ ik zie hem daarvoor niet aan • je ne l'en crois pas capabledaar zijn het kinderen voor • que voulez-vous, ce sont des enfants!
Deens-Russisch woordenboek. 2015.